Residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong: de regels, NVWA-controle en handhaving

Veel levensmiddelenbedrijven hebben te maken met de controle op residuen van biociden en andere chemische stoffen door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (“NVWA”). De NVWA controleert niet alleen de aanwezigheid van residuen in roodvlees. Dit geldt ook voor producten afkomstig van pluimvee, konijn, gekweekt wild, vrij wild, kweekvis, melk, eieren, honing, schapen, geiten en paarden.

De aanwezigheid van residuen in levensmiddelen kan een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Daarom wordt door de Europese Unie (“EU”) de aanwezigheid van residuen van chemische stoffen in producten van dierlijke oorsprong streng gereguleerd. De NVWA neemt de handhaving van deze regels bepaald serieus. Zo legde de NVWA eind 2023 uit voorzorg de activiteiten van 46 veehouders tijdelijk stil. Dit nadat sporen van het muizenbestrijdingsmiddel, Racumin Foam, in de lever van één kalf van één van deze veehouders was aangetroffen.

In deze blog lichten wij toe: wat de (1) belangrijkste regels zijn bij aanwezigheid van residuen in producten van dierlijke oorsprong. Daarna beschrijven wij (2) hoe de NVWA hierop controleert. Voorts komen (3) praktische aandachtspunten voor levensmiddelenbedrijven bij de controle op en constatering van residuen van chemische stoffen in producten van dierlijke oorsprong aan bod.

1. Om welke stoffen en regelgeving gaat het?

Residuen van stoffen waarvan de aanwezigheid in levensmiddelen van dierlijke oorsprong zijn gereguleerd, kunnen worden onderverdeeld in vier categorieën. Het gaat om: a) diergeneesmiddelen, b) contaminanten, c) pesticiden en d) hormonen.

  1. diergeneesmiddelen

Dieren in de veehouderij kunnen medicijnen krijgen, zoals pijnstillers, ontwormingsmiddelen en antibiotica. Als dieren te veel medicijnen krijgen toegediend of kort na de toediening van medicijnen worden geslacht, kunnen er residuen van medicijnen in het vlees aanwezig zijn.

De voor voedselproducerende dieren toegestane diergeneesmiddelen zijn opgenomen in Verordening 37/2010. Ten aanzien van sommige werkzame stoffen in diergeneesmiddelen zijn in Verordening 37/2010 en Verordening 470/2009 maximum residu limieten (“MRL’s”) vastgesteld. Dat betekent dat de aanwezigheid van die geneesmiddelen in een bepaald onderdeel van een dier boven een bepaald gehalte, niet is toegestaan. Daarnaast zijn er een aantal in geneesmiddelen werkzame stoffen, zoals Aristolochia, Chlooramfenico, Nitrofuranen en Ronidazool, die vanwege hun (potentieel) gevaar voor de volksgezondheid, voor voedselproducerende dieren op grond van Verordening 37/2010 in hun geheel zijn verboden. Ook zijn er werkzame stoffen in diergeneesmiddelen waarvan geen MRL is vastgesteld, omdat die geen (potentieel) volksgezondheidsrisico met zich brengen.

  1. contaminanten

Contaminanten (ook wel “verontreinigingen” genoemd) zijn stoffen die onbedoeld in voedsel of diervoeder terechtkomen. Bijvoorbeeld vanuit het milieu, zoals dioxine, PFAS en zware metalen. Deze stoffen kunnen aanwezig zijn in de bodem en/of in water waarvan dieren drinken of grazen. Zo waarschuwde milieuorganisatie Good Fish recent over een te hoog gehalte van PFAS in Nederlandse Paling. Ook kunnen natuurlijke toxinen die worden aangemaakt door planten of schimmels, via diervoeders in voedsel terecht komen.

Op grond van Verordening 315/93 mogen levensmiddelen met een verontreiniging boven een bepaald maximumgehalte, niet in de handel worden gebracht. De maximumgehalten van contaminanten in levensmiddelen zijn neergelegd in Verordening 2023/915 en de Warenwetregeling Verontreinigingen in levensmiddelen.

  1. pesticiden

Pesticiden zijn bestrijdingsmiddelen, zoals gewasbeschermingsmiddelen en biociden, die bijvoorbeeld worden gebruikt op planten of in stallen. De eerder genoemde biocide Racumin Foam is zo’n middel. Ook ethyleenoxide is een voorbeeld van een bestrijdingsmiddel. Onbedoeld kunnen deze stoffen op en/of in het dier terecht komen. Voor de belangrijkste aandachtspunten bij handhaving door de NVWA bij ethyleenoxide in levensmiddelen, zie deze blog. In Verordening 396/2005 zijn maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong vastgesteld. Deze zijn ook te vinden in de EU Pesticides Database. In aanvulling hierop gelden er in Nederland voor bepaalde biociden specifieke MRL’s op grond van de Warenwetregeling Residuen van bestrijdingsmiddelen.

  1. Hormonen

Hormonen kunnen in de veehouderij worden toegediend om de productie van vlees en melk te vergroten. Voorbeelden hiervan zijn stoffen met thyreostatische, oestrogene, androgene of gestagene werking en β-agonisten. Binnen de EU is hormoongebruik in de veehouderij over het algemeen verboden. Uitsluitend in specifieke gevallen, waarin hormonen voor therapeutische of zoötechnische doeleinden worden toegediend, is de toediening van hormonen onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Dit is geregeld in Richtlijn 96/22/EG, welke in de Regeling diergeneesmiddelen 2022 is geïmplementeerd. In sommige landen buiten de EU, zoals de Verenigde Staten, is hormoongebruik in de veehouderij wel toegestaan.

2. NVWA-controle: het Nationaal Plan Residuen

Ter controle van de veiligheid van producten van dierlijke oorsprong, neemt de NVWA jaarlijks, steekproefsgewijs, tienduizenden monsters in boerderijen en slachthuizen. Dat geschiedt zowel voor als na de slacht. Ook neemt de NVWA bij grenscontroleposten monsters van geïmporteerde levensmiddelen. De NVWA doet dit in het kader van het Nationaal Plan Residuen (“NPR”). Dit is een door de EU voorgeschreven monitoringsprogramma voor dieren en dierlijke producten.

De resultaten van de controles in het kader van het NPR geeft de NVWA door aan de European Food Safety Authority (“EFSA”) en de Europese Commissie. Die gebruiken de gegevens om beleid te ontwikkelen. Zo nodig scherpt de Commissie op basis van advies van EFSA de wettelijke eisen aan.

Indien de NVWA in het kader van het NPR in monsters stoffen aantreft die verboden zijn of die het maximaal toegestane gehalte overschrijden, deelt de NVWA deze informatie eveneens met de betrokken bedrijven. In dit verband kan de NVWA handhavingsmaatregelen nemen, waaronder het stilleggen van de productie en het verplichten van een recall. Naast deze verplichte terugroepactie is de NVWA ook bevoegd boetes op te leggen.

3. Aandachtspunten voor levensmiddelenbedrijven: zelfcontrole en maatregelen bij constatering van residuen

Om risico’s voor de volksgezondheid te beperken en/of terugroepacties te voorkomen kunnen levensmiddelenbedrijven zelf stappen zetten. Het is van groot belang om regelmatig de aanwezigheid van (een te hoog gehalte) van residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, te testen. Alle betrokken partners in de veehouderijsectoren zijn daartoe ook verplicht op grond van de Regeling Diergeneesmiddelen en artikel 17, lid 2 Verordening 178/2002.

In dit licht publiceerde de NVWA richtlijnen voor het opstellen van zelfcontroleprogramma’s in de dierlijke sector. Hieruit volgt onder meer dat zelfcontroles onaangekondigd dienen plaats de vinden en door een onafhankelijke instantie (bijvoorbeeld een geaccrediteerde instantie) moeten worden uitgevoerd. Ook dienen de monsters geanalyseerd te worden door onafhankelijke en geaccrediteerde laboratoria.

Blijkt uit monsteronderzoek dat er een verboden of te hoog gehalte van een residu in een levensmiddel van dierlijke oorsprong aanwezig is, dan geldt het volgende:

  1. het levensmiddelenbedrijf in kwestie is verplicht het betrokken levensmiddel uit de handel te nemen;
  2. indien het product de consument reeds bereikt kan hebben, dient de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de consumenten op doeltreffende en nauwkeurige wijze daarvan in kennis te stellen; en,
  3. dient de constatering bij de NVWA te worden gemeld door middel van een “GFL-melding”.

Soms zijn exploitanten van levensmiddelenbedrijven die producten met een verboden stof of een te hoog gehalte van een residu in de handel brachten, ook verplicht een publieke recall uit te voeren. Een dergelijke openbare terugroepactie is aan de orde als het product de consument bereikt kan hebben én er geen andere maatregelen zijn om een hoog niveau van gezondheidsbescherming te verwezenlijken. Dit volgt uit artikel 5 Verordening 2019/2090 en artikel 19, lid 1 Verordening 178/2002. Let wel: van deze verplichtingen is slechts sprake als het residu is aangetroffen in het uiteindelijke levensmiddel zelf, en niet slechts in een stof dat voor de verwerking van het levensmiddel is gebruikt.

Bedrijven dienen zelf te beoordelen of een recall noodzakelijk is

Bedrijven moeten primair zelf beoordelen of een publieke recall noodzakelijk is. Het uitvoeren van een risicobeoordeling is daarvoor een nuttig middel. Op grond van artikel 14 Verordening 178/2008 moet in dit verband worden beoordeeld of het levensmiddel moet worden beschouwd als schadelijk voor de gezondheid of ongeschikt voor menselijke consumptie. Bij deze beoordeling moet onder meer worden gekeken naar: (a) de normale omstandigheden van het gebruik van het levensmiddel, (b) de informatie die aan de consument wordt verstrekt, (c) het vermoedelijke onmiddellijke, kortetermijn- en langetermijneffect op de gezondheid, en (d) de vermoedelijke cumulatieve toxische effecten en de bijzondere fysieke gevoeligheden van een specifieke categorie consumenten. Zie hier voor een praktisch overzicht met belangrijkste aandachtspunten bij recalls en handhaving door de NVWA.

Inzet dwang en sancties door de NVWA

Indien de NVWA meent dat een publieke recall dient plaats te vinden en het levensmiddelenbedrijf dit weigert, kan de NVWA een producent daartoe proberen te dwingen door het opleggen van een last onder dwangsom. Ook kan de NVWA achteraf een boete opleggen voor het niet (tijdig) uitvoeren van een recall. Die boete bedraagt maximaal € 900.000 of, als dat meer is, 1% van de jaaromzet als het levensmiddelenbedrijf opzettelijk geen recall uitvoert. Van opzet is bijvoorbeeld sprake als het levensmiddelenbedrijf opzettelijk instructies van de NVWA negeert. Is sprake van grove schuld, dan kan de NVWA een boete opleggen van maximaal een half procent van de jaaromzet van het betrokken bedrijf. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als het betrokken levensmiddelenbedrijf gebrekkige voorzorgsmaatregelen treft, zoals het onvoldoende paraat hebben van traceringssystemen. Daarnaast kan de NVWA bij gebrek aan handelen van het betrokken levensmiddelenbedrijf zelf de afnemers van dit bedrijf en/of consumenten informeren. Ook kan de NVWA zelf consumenten informeren, indien het levensmiddelenbedrijf dit nalaat.

Voor meer informatie over een bedrijfsbezoek van de NVWA bekijk de video briefing met praktische tips of zie invalnvwa.nl.

Volg Maverick Advocaten op LinkedIn