Mededingingsrecht in verticale relaties: exclusieve afnameverplichtingen

Laag risico op boetes maar wel degelijk risico op nietigheid

Overeenkomsten tussen leveranciers en distributeurs bevatten soms verplichtingen voor de distributeur om de producten die hij verkoopt (bijna) allemaal van één leverancier te betrekken. Een verplichting waarbij een afnemer meer dan 80% van zijn totale aankopen van de leverancier moet betrekken, wordt ook aangeduid als een “non-concurrentiebeding”. Als een overeenkomst een non-concurrentiebeding bevat dat langer duurt dan vijf jaar valt de overeenkomst niet onder de Groepsvrijstelling verticale overeenkomsten. Dat betekent dat een individuele mededingingsrechtelijke analyse moet worden gemaakt.

De Autoriteit Consument & Markt (“ACM”) heeft tot op heden geen prioriteit gegeven aan de handhaving van het mededingingsrecht in verticale relaties. Het risico op boetes is dus (vooralsnog) beperkt. In civiele procedures tussen leveranciers en distributeurs wordt het mededingingsrecht echter wel met enige regelmaat ingeroepen. Soms leidt dat tot nietigheid van het non-concurrentiebeding. In deze blog staan twee op dit punt relevante arresten centraal.

Speelgoedgroothandelaars en franchise

De Duitse speelgoedgroothandelaar Vedes klaagde in een civiele procedure dat de Nederlandse speelgoedgroothandelaar Otto Simon – tevens exploitant van de franchiseformule Top1Toys – een concurrentieverbod oplegde aan haar winkeliers. Daardoor konden die winkeliers geen speelgoed meer inkopen bij Vedes. In zijn arrest van 15 oktober 2013 overwoog het Hof Arnhem-Leeuwarden dat zelfs als de overeenkomsten tussen Otto Simon en haar winkeliers niet vielen onder de Groepsvrijstelling, dan nog moet worden beoordeeld of de afspraken in strijd zijn met het kartelverbod van artikel 6 Mededingingswet (“Mw”) en artikel 101 VWEU. Vedes heeft volgens het Hof echter onvoldoende gesteld om een inbreuk op het kartelverbod aannemelijk te maken. In het bijzonder heeft Vedes nagelaten de productmarkten af te bakenen. Daardoor worden de effecten van de gewraakte bedingen onvoldoende inzichtelijk. Het Hof wijst vervolgens de vorderingen van Vedes af.

Tankstation in Texel

Anders liep het in een geschil over een bepaling in een koopovereenkomst voor twee percelen grond op Texel die geschikt waren voor de exploitatie van een tankstation. De overeenkomst bepaalde dat de koper die percelen alleen mocht gebruiken voor een tankstation als de brandstoffen werden gekocht van de verkoper. Deze verkoper exploiteerde zelf ook benzinestations in Texel. Een goed jaar later wilde koper van deze verplichting af. Hij beriep zich daarbij op het kartelverbod. In zijn arrest van 27 maart 2012 overwoog het Hof Amsterdam dat het concurrentiebeding inderdaad hiermee in strijd was. Volgens het Hof strekte deze bepaling ertoe de mededinging te beperken. Zij overwoog daartoe dat vaststond dat voor de koper de mogelijkheid ontbreekt om elders op Texel een concurrerend tankstation te exploiteren. De Hoge Raad is het hiermee eens. Volgens de Hoge Raad was het concurrentiebeding niet vergelijkbaar met een zuiver exclusieve afnameverplichting, aangezien de twee partijen in dit geval met elkaar concurreerden op een verwante markt.

De arresten bevestigen dat (i) een eiser die af wil van een exclusieve afnameverplichting zijn zaak goed zal moeten onderbouwen (b.v. met betrouwbare gegevens over de marktafbakening) en dat (ii) wanneer de contractspartijen op een aanverwante markt met elkaar concurreren de kans op nietigheid van een exclusieve afnameverplichting groter is.

Volg Maverick Advocaten op Twitter en LinkedIn

Informatie

Meer weten over dit onderwerp? Neem contact met ons op:

Martijn van de Hel

T +31 20 238 20 02
M +31 6 21 210 853

Diederik Schrijvershof

T +31 20 238 20 03
M +31 6 81 364 318